Tweede Wereldoorlog veteraan in beeld: Pieter de Kock

Pieter de Kock. Geboren op 12 mei 1918 op Ambon. Vocht in Nieuw-Guinea tegen de Japanners. Foto door Mart Stevens en Joris Aben.

Pieter de Kock is de eerste veteraan waar we voor dit project op bezoek gaan. De avond van tevoren slaap ik slecht. Om de zoveel tijd word ik wakker met zorgen. Voornamelijk over corona, de leeftijd van meneer De Kock, een combinatie van die twee, of allerlei andere onvoorziene manieren waarop het helemaal in de soep zou kunnen lopen. Maar zoals wel vaker met middernachtelijke zorgen blijven het allemaal middernachtelijke zorgen, en nu staan we op een grijze, donkere dag in november 2020 voor een flat in Leidschendam. Aan weerszijden van de straat staan hoge flats, voor de deur wordt gewerkt aan de waterleiding. 

Ik heb van tevoren contact gehad met Irene, zijn dochter en mantelzorger, die vanuit de deuropening vanaf de galerij enthousiast naar ons zwaait. Als we alle drie de aangeboden koffie of thee afslaan krijgen we een stuk spekkoek bij ons glas water. Er staan orchideeën in de vensterbank, aan de muur hangt een kunstprent van een Aziatische vrouw. Een van de muren in de woonkamer is geweid aan een fotocollectie, met als terugkerend hoofdonderwerp een trotse man die met rechte schouders en zijn kin omhoog de wereld inkijkt, regelmatig in het gezelschap van een lid van het Koninklijk Huis, zoals Willem-Alexander, Beatrix, of Bernhard.

De veteraan voor ons is inmiddels 102, en zit, keurig in pak met stropdas en een rij medailles op zijn borst, in een beige stoel.

‘Is dit voor een krant?’ vraagt hij.

Als op 12 april 1942 de Japanners met zo’n honderd schepen de haven van Manokwari binnenvaren, de toenmalige hoofdstad van Nederlands-Nieuw Guinea, betekent dat voor De Kock en 66 mede-KNIL’ers het begin van een guerrillastrijd. Ze trekken zich terug in de binnenlanden, waar de groep te maken krijgt met zware omstandigheden. Toch houden ze – ondanks tropische ziekten, extreem weer, voedseltekorten, en het risico om ontdekt te worden door de Japanners met alle gruwelijke gevolgen van dien – hun strijd vanuit de oerwouden tweeënhalf jaar vol, en voeren meerdere succesvolle guerrilla-aanvallen uit. Als ze in 1944 door de Amerikanen geëvacueerd worden naar Australië, zijn ze nog maar met z’n zeventienen. In 2020 is hij de laatste van de guerrillagroep die nog in leven is.

Joris en Martin maken van de woonkamer een provisorische fotostudio. ‘We willen natuurlijk ook niet te veel gaan verbouwen hier,’ zegt Joris, waarop de hele woonkamer verbouwd wordt. Het is allemaal geen probleem. Er wordt een doek opgehangen (Joris: ‘We hebben hier ook een paard voor gefotografeerd!’ Martin: ‘Dat klinkt wat oneerbiedig, dat was niet de bedoeling.’) en lampen opgesteld.

‘Even poseren,’ zegt meneer De Kock opgewekt.

In museum Bronbeek is een versleten, vale Nederlandse vlag te zien. Op het witte vlak, dat inmiddels meer naar bruin neigt, zijn zeventien namen geschreven. Links is de naam P. de Kock terug te vinden. Het is de vlag die de groep dertig maanden lang bij zich droeg. Eenmaal aangekomen in Australië wordt besloten om de namen van de overlevenden op de vlag te borduren. Als de oorlog voorbij is sturen ze ‘m op naar koningin Wilhelmina, die hen daarvoor in een brief bedankt: Uwe gedachte, om mij de vlag toe te zenden, die gij gedurende uwen langen en onverschrokken guerrillastrijd hebt hoog gehouden heeft mij diep getroffen. Ik betuig u daarom mijn grooten erkentelijkheid. De Kock heeft een kopie van de brief ingelijst en tussen de foto’s opgehangen.

‘Ik mag niet klagen,’ zegt meneer De Kock terloops. Toen hij in 1962 in Nederland aankwam was klagen ook geen optie– er was geen aandacht voor het oorlogsleed aan de andere kant van de wereld. Hij schrijft een boek over zijn ongenoegen met de veelzeggende titel Worstelend voor de erkenning. ‘Zolang de strijd duurde, bejubeld en in de lucht gestoken, worden zij na de overwinning al gauw vergeten, hoogstens met een lintje afgescheept’, citeert hij daar. In 1989 komt die erkenning dan toch nog, in de vorm van een pensioenregeling. In Worstelend voor de erkenning schrijft De Kock: ‘Zij, die het aangedurfd hebben om de strijd tegen onrecht aan te gaan en die hebben overleefd, hebben hun oude waarden ook teruggevonden.’

Continue Reading

De Vlucht uit Breda

Sinds eind 2018 doe ik onderzoek naar de evacuatie uit Breda, die plaatsvond vlak na de inval van het Duitse leger, op 12 mei 1940. Ik spreek met de vluchtelingen van toen, lees dagboeken, en ga in archieven na welke informatie er is achtergebleven.

Het is dan weliswaar geen bekend verhaal binnen de algemene geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, maar ondanks dat is het wel degelijk een belangrijk verhaal. Het vertelt over het vluchtelingenverleden dat ook Nederland kent, wat het betekent om halsoverkop alles achter te laten, zonder te weten wat je einddoel is, en of je ooit nog terug naar huis kunt.

Voor BN DeStem schreef ik er dit artikel over.

Continue Reading

Tweede Wereldoorlog veteranen in beeld

In 2020 ben ik samen met fotografen Mart Stevens en Joris Aben een project gestart met als doel de nog overgebleven Tweede Wereldoorlog veteranen vast te leggen. Ik schrijf niet alleen de begeleidende teksten bij deze foto’s, maar ik spoor als een onvervalste historisch detective ook de veteranen zelf op – iets wat een project op zichzelf blijkt te zijn.

De eerste veteraan die we ontmoetten was Pieter de Kock, in november 2020. De coronamaatregelen die daarna werden ingevoerd gooide roet in het eten – sinds december 2020 ligt het project vooralsnog stil.

Continue Reading

Onderzoek naar de fotocollecties van Stadsarchief Breda

Voor Stadsarchief Breda doe ik sinds 2018 onderzoek naar de fotocollecties: de manier waarop deze opgeslagen en ingedeeld worden en daarmee ook hoe deze foto’s ingezet kunnen worden.

Foto’s zijn belangrijk historisch bronmateriaal, en het goed opslaan, vindbaar maken en beschrijven van foto’s die door archieven verzameld worden is dan ook essentieel.  

Fotografie staat voor mij wat historici proberen te bereiken. Het is de vastlegging van een moment in tijd waar je zelf misschien niet bij was, maar toch naar kunt kijken en je iets meer voor kunt stellen hoe het moet zijn geweest. Anders dan een herinnering vervormt een foto niet, het beeld blijft hetzelfde. Daar ligt tegelijkertijd ook de moeilijkheid van foto’s. Martijn Kleppe stelde al eens dat een foto niet meer zegt dan duizend woorden, maar je eerder duizend woorden nodig hebt om een foto uit te leggen.

Over het belang van foto’s voor historisch onderzoek ook schreef ik ook een artikel voor Fotografisch Geheugen, het tijdschrift van het Nederlands Fotogenootschap, wat je hier kunt vinden.

Continue Reading